Selecteer een pagina

Slavernij in Nieuw-Nederland met loon en kerk

De kolonisten in Nieuw-Nederland, waarin het huidige New-York ligt, hielden mensen in slavernij. Toch konden zij schadevergoeding vragen. Andrea Mosterman schreef er een boek over.

Ontdekkingsreiziger Henry Hudson heeft al een paar zeereizen achter de rug als hij in 1609 het huidige New York bereikt. Een kustgebied met diepe baaien, gelegen aan de Atlantische Oceaan. Schepen kunnen beschut voor anker, het klimaat is mild en de grond vruchtbaar. De ideale haven voor een handelskolonie.

Hudson is met zijn schip De Halve Maen voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie op zoek naar een kortere zeeweg richting Indië. Deze vindt hij niet, maar de ontdekking van Nieuw-Nederland is een feit.

In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden hebben ze wel oren naar het overzeese gebied. In 1624 zetten de eerste families er voet aan wal. Twee jaar later koopt de pas opgerichte West-Indische Compagnie het eiland Manhattan van de inheemse bevolking voor goederen ter waarde van 60 gulden.

De beginjaren van het latere New York zijn een gekoesterd verhaal, waarin de Hollandse handelsgeest en tolerantie centraal staan. “Dat er in de kolonie ook totslaafgemaakte mannen, vrouwen en kinderen wonen, krijgt weinig aandacht”, vertelt Andrea Mosterman, historica aan de Universiteit van New Orleans. In haar pas verschenen boek Spaces of Enslavement gaat ze uitgebreid in op de slavernij die door de Nederlandse kolonisten werd uitgeoefend. Een zwarte bladzijde in de vaderlandse geschiedenis, die tot nu toe vrij onbekend is.

Slavernij ontstaat in Nieuw-Nederland vanwege een gebrek aan arbeidskrachten. “Alleen met genoeg arbeiders kan de kolonie productief en winstgevend worden”, zegt Mosterman. “Maar arbeiders blijken lastig te vinden. In het thuisland is het voor de republiek een gouden eeuw. Veel mensen hebben geen behoefte hun geluk ver weg te beproeven.”

Voor zover zich gezinnen vestigen in de nieuwe kolonie zijn die afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Later volgen er migranten uit verschillende delen van Europa. Maar dat is niet genoeg. Niet lang daarna brengt de compagnie slaafgemaakte Afrikanen naar Nieuw-Nederland.

De kolonie bestrijkt het grondgebied van het noordelijke New York tot het zuidelijk gelegen Delaware. Hoofdplaats is Nieuw-Amsterdam op de punt van Manhattan. Een kleine nederzetting met een fort, het hoofdkwartier van de compagnie. Meer landinwaarts liggen ook plaatsen als Beverwijck, het huidige Albany. Deze nederzetting floreert dankzij de lucratieve handel in beverhuiden die goedkoop worden ingekocht bij de inheemse bevolking.
Werkzaam op boerderijen en in huishoudens van kolonisten

De slaafgemaakten in de kolonie zijn vooral eigendom van de West-Indische Compagnie. “Ze worden te werk gesteld op het land en in de infrastructuur. Ze bouwen het fort en verdedigen het gebied tegen aanvallen van buitenaf. Anderen zijn werkzaam op boerderijen en in huishoudens van kolonisten”, zegt Mosterman. Hun leefomstandigheden lopen uiteen. “De meeste slaafgemaakten slapen in het compagniehuis. Sommigen wonen bij de kolonisten in huis of op het erf.”

Mosterman noemt het kenmerkend voor deze periode in de koloniale geschiedenis dat er ten aanzien van slavernij geen regelgeving is. “De Nederlandse slavernij staat nog aan het begin. Er zijn slaafgemaakte Afrikanen die loon krijgen of een proces voeren bij de rechtbank. Enkelen pleiten zich met succes vrij bij het bestuur van de kolonie. Ten noorden van Nieuw-Amsterdam is een naamloze nederzetting waar vrijgelaten mannen en vrouwen op eigen stukken land vee houden en groente verbouwen.”’
Blijkbaar hadden de Nieuw-Nederlandse slaven dus rechten?

“Nee, ze hadden geen expliciete rechten maar er bestond ook geen wetgeving die hen tegenhield om naar de rechtbank te stappen. Zo spant Cleijn Manuel een zaak aan tegen de kolonist Jan Selis die zijn koe ernstig heeft verwond. Hij wint de zaak en Selis moet hem een schadevergoeding van 25 gulden betalen. De slaafgemaakten verkeren dus in de vreemde positie dat ze niet over hun eigen leven beschikken maar wel bezittingen kunnen hebben.”

In uw boek schrijft u dat de slaafgemaakten trouwe kerkgangers zijn.

“Slaafgemaakte Afrikanen zoals Sijmon Congo en Maijken van Angola bezoeken de Nederlands Hervormde kerk in Nieuw-Amsterdam. Op zondag wonen ze samen met Europese inwoners de diensten bij. Ze trouwen in de kerk en laten er hun kinderen dopen. Het is iets wat wij nu niet meer begrijpen. Kerkbezoek impliceert een zekere waardigheid van mensen, met een vrije relatie tussen God en het individu. Dat lijkt haaks te staan op slavernij zonder zelfbeschikking.”

Kun je het dan wel slavernij noemen?

“In mijn boek kom ik tot de conclusie dat hier sprake is van slavernij. De slaafgemaakten zijn immers eigendom van de compagnie. Ook worden ze soms op slavenmarkten doorverkocht. Er is het wrange lot van de kinderen van een groep mannen en vrouwen die in 1644 de vrijheid verkrijgen. Zij blijven bezit van de compagnie, net als de kinderen die nog niet zijn geboren. En een beruchte straf voor kolonisten in die tijd is ‘werken in de ketting met de slaven’. We weten daarom dat er slaven geketend werken.”

Onder de eerste bestuurder van Nieuw-Nederland is de slavenhandel nog in de beginfase, onder de tweede neemt de handel grotere vormen aan.
Burgerrechtenactiviste Sojourner Truth. Beeld Uit het boek Spaces of Enslavement
Burgerrechtenactiviste Sojourner Truth.Beeld Uit het boek Spaces of Enslavement

Gouverneur Willem Kieft raakt verzeild in een oorlog met de inheemse bevolking, de Munsee Lenape. Daarbij komen tussen de 1000 en 1600 indianen om. Onder Kiefts opvolger, gouverneur Peter Stuyvesant, worden op grotere schaal slaven gekocht en ontwikkelt de Nederlandse slavenhandel zich verder. Mosterman: “In de laatste dagen van de kolonie vaart de Gideon, een groot slavenschip, de haven van Nieuw-Amsterdam binnen. Aan boord bevinden zich 290 slaafgemaakte mannen en vrouwen. De meesten van hen hadden een maandenlange zeereis achter de rug, anderen waren op Curaçao aan boord gebracht

In 1664, nadat de Gideon is gearriveerd, wordt Stuyvesant gedwongen de kolonie over te dragen aan de Engelsen. Na een korte herovering door de republiek enkele jaren later, komt het Engelse voorstel om Nieuw-Nederland te ruilen voor een fort in Paramaribo.

De koloniale bevolking staat vanaf dat moment onder Engels gezag. Gedurende de achttiende eeuw neemt de slavernij in omvang toe, ook in de gemeenschappen van Nederlanders en hun nazaten. “Er komen strengere regels voor de slaafgemaakte bevolking”, zegt Mosterman. “Ze hebben bijvoorbeeld een pas nodig om van plek naar plek te reizen. Ze mogen geen alcohol kopen, handel drijven, of met meer dan vier slaafgemaakte mensen samenkomen op straat. Dat betekent niet dat ze zich aan al die regels houden. Ze ontwikkelen manieren om zich ongezien door stad en land te bewegen.”

Ook de Nederlandse kerkelijke gemeenschap in New York houdt de slaafgemaakten op afstand. Als ze al tot de kerk worden toegelaten, mogen ze vaak alleen achterin. In 1788 krijgt Peter Lowe, predikant van de Nederlands Hervormde Kerk in de wijk Kings County, het huidige Brooklyn, het aan de stok met zijn gemeente. “Lowe wil een groep zwarte mannen toelaten als lid. De kerkleden zijn het daar absoluut niet mee eens. Hun bezwaren variëren van ‘negers hebben geen ziel’ tot ‘ze zijn een ander soort dan wij’. In een brief aan een vriend weerlegt Lowe de argumenten. Het geeft een goed beeld van de raciale opvattingen in de laat achttiende-eeuwse gemeenschap van Nederlandse Amerikanen.”

De van oorsprong Nederlandse kolonistenfamilies in New York houden lang vast aan de eigen culturele identiteit. Ze blijven Nederlands spreken, eten Nederlandse kost en vieren Nederlandse feesten. De zwarte burgerrechtenactiviste Sojourner Truth (1797-1883) groeit op in slavernij bij de Nederlands-Amerikaanse familie Hardenbergh. Ze leeft met haar broer en ouders in een vochtige, donkere kelder. Op haar negende wordt ze op een veiling verkocht. Ze behoort tot de laatste generatie slaafgemaakten en sprak Nederlands. Mosterman: “Haar leven bij de familie Hardenbergh markeert de laatste jaren van de Nederlandse slavernij in New-York, die in 1827 wordt afgeschaft. Dan eindigt een periode van tweehonderd jaar die onnoemelijk veel leed heeft gekend.”

Spaces of Enslavement, A History of Slavery and Resistance in Dutch New York, Andrea Mosterman, Cornell University Press, 41 euro

Andrea Mosterman (Nes Ameland, 1976) is universitair hoofddocent in Atlantische geschiedenis aan de University of New Orleans. Ze studeerde geschiedenis en amerikanistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Ze promoveerde aan de Boston University op slavernij in Nieuw-Nederland en Nederlands New York.

Lees het artikel in: Trouw

Leestijd: 5 minuten.

Gepubliceerd in:

Trouw

Op: 18/11/2021
Beeld:
Auteur

Mariska Jansen